Verpleegkundig centralist: ‘Het land stond in brand en bij ons was het stil’
Elles Malipaard (38) is verpleegkundig centralist bij de Gemeenschappelijke Meldkamer in Haarlem. Op haar maakte vooral de oorverdovende stilte in de meldkamer tijdens de eerste weken van de coronacrisis een onuitwisbare indruk. Ze vertelt:
“In de eerste helft van maart was het enorm druk. Het woord ‘corona’ gonsde voortdurend door de meldkamer. We kregen veel telefoontjes van verontruste mensen, die zich om uiteenlopende redenen zorgen maakten. Dat voelde enorm dubbel. Aan de ene kant wilde ik graag helpen, aan de andere kant hielden ze de 112-lijnen voor noodhulp bezet. Ik weet nog dat ik een zekere opluchting voelde toen de GGD een informatielijn openstelde. We konden mensen verwijzen en dat was fijn.”
“Die drukte was een voorbode voor een periode van ongekende rust, die direct na de afkondiging van de intelligente lockdown intrad. Het voelde heel onwerkelijk. Alle ‘normale’ meldingen vielen weg. Wat overbleef, waren corona- en spoedritten. Dat was zó vreemd …. Het land stond in brand en bij ons was het stil. De oorlog werd écht gevoerd op de IC’s in de ziekenhuizen. Het contrast tussen wat wij dagelijks meemaakten en wat we hoorden over de situatie daar was echt enorm.”
“Werkinhoudelijk was de impact niettemin behoorlijk. Ik heb de coronaweken ervaren als een periode waarin we al werkend leerden van wat ons overkwam en waarin we dagelijks opnieuw onze weg moesten vinden. Een voorbeeld: bij alarmeringen moesten we nadrukkelijk informeren of sprake was van corona-gerelateerde klachten. Maar als je wordt gebeld wegens een verhanging of de moeder aan de lijn hebt van een kindje dat blauw wordt bij een epileptische aanval, dan is dat het laatste waaraan je denkt. Dan wil je vooral snel helpen.”
“Het was daardoor ook voortdurend heel erg zaak als verpleegkundige je boerenverstand te gebruiken en als mens boven het systeem te blijven staan, wat wel eens kon wringen met de collega’s op de ambulance. Uitgebreid uitvragen en doorvragen is onze taak, mede om hun veiligheid te waarborgen. Het is in de eerste plaats bovendien ook een verantwoordelijkheid die ik zelf voel. Maar ja, soms stuitte ik op dingen waar ik als medisch hulpverlener niets mee kon. Zo mochten we op een gegeven moment bij alarmeringen waarbij personen van 18-plus met een ‘corona-verdenking’ waren betrokken geen reanimatie-instructies meer geven. Dat botste met alle vezels in mijn lichaam, het is onze ‘core business’. Ik heb gelukkig nooit voor dat dilemma gestaan, en uiteindelijk hebben we daarvoor samen een werkbare oplossing uitgedokterd, maar het idee alleen al maakte het best confronterend.”
“Inmiddels merken ook wij dat de situatie normaliseert. Op de meldkamer is het drukker, de ‘normale’ meldingen komen weer binnen en de ambulances rijden weer frequenter. Ik weet niet hoe het komt, misschien dat mensen gewoon weer durven.”
“Ik denk dat ik straks terugkijk op een periode die indruk op me heeft gemaakt en die me zonder meer bijblijft, bijvoorbeeld door de heftige verhalen over wat de ziekte met mensen kan doen. Los daarvan was het een bijzondere tijd. Ik werk ook deels voor de GHOR. Dat deed ik vanuit huis, met drie kinderen over de vloer die niet naar school konden en hulp nodig hadden. Dat was vaak nauwelijks te doen.”